Een detectie kan op 3 manieren worden uitgevoerd:
- Een computerondersteunde/non-realtime detectie houdt in: detecteren waarbij de meetgegevens worden opgeslagen en op een later tijdstip worden geïnterpreteerd. Bij het interpreteren van de meetgegevens kan een filter worden toegepast, waardoor er mogelijk meer objecten afvallen t.b.v. de benaderwerkzaamheden dan bij een anloge/realtime detectie. Zie eerdere opm
- Een analoge/realtime detectie houdt in: detecteren waarbij de meetgegevens direct worden geïnterpreteerd en de significante objecten direct worden gelokaliseerd.
- Dieptedetectie is het uitvoeren van detectie op locaties waar oppervlaktedetectie niet toereikend is en op locaties dieper dan 4,5 meter -mv. Dieptedetectie gebeurt in de meeste gevallen enkel naar afwerpmunitie en in uitzonderlijke gevallen naar grote geschutmunitie.