Het benaderen van een verdacht object houdt in dat er door middel van zoekapparatuur (bijvoorbeeld een magnetometer of metaaldetector) een object wordt gelokaliseerd. Wanneer door de OCE-deskundige wordt bepaald dat het gedetecteerde object mogelijk een explosief zou kunnen zijn, wordt er laagsgewijs ontgraven naar het object toe. De OCE-deskundige kan met de meetapparatuur bepalen op welke diepte het object zich ongeveer bevindt, waardoor de eerste ontgravingsdiepte kan worden bepaald. Na het ontgraven wordt een controlemeting gedaan om wederom de diepte en locatie van het object te bepalen. Het verdacht object wordt op een dusdanige manier bloot gegraven, dat deze niet wordt beroerd. Na het bloot graven van het object wordt deze geïdentificeerd en kan worden bepaald of het gaat om een explosief, in welke toestand deze zich bevindt en of deze veilig naar een VTVS kan worden getransporteerd.